In theorie zijn de Denen heel goed in medemenselijkheid. Het belastingstelsel ademt solidariteit, en zelfs het Deense woordenboek staat er vol van. Naboskab (nabuurschap), fællesskab (gemeenschap), nærvær (nabijheid), allemaal van die woorden die dagelijks gebruikt worden en ‘sociaal zijn’ uitstralen.
De praktijk is alleen wat moeilijker.
Vooral de praktijk van de niet-Deense medemens.
Loyaliteit enzo
Het is natuurlijk ook complex. Als je land zó stevig ge-ankerd is in loyaliteit jegens de eigen stamleden. Je kunt blind op je mededenen vertrouwen en betaalt grif belasting, ook voor je oom, je buurman, je nicht, etcetera. En dan -ineens- willen wildvreemden meedoen met jouw stamspelletje. Dat is lastig. Zo lastig, dat de Dansk Folkeparti recent voorstelde te starten met een videocampagne richting vluchtelingen, waarin ze ze willen inprenten “Kom niet, ik herhaal, niét naar Denemarken. Je bent hier niet welkom. Punt.”
Moet je je voorstellen. Je bent een Syriër met een goede opleiding en een fijne baan. Alles goed voor elkaar. Maar het wordt oorlog en je bent na jaren van wreedheden je broer, je neefjes, of misschien wel je eigen dochter kwijtgeraakt. Je wordt vervolgd vanwege revolutionaire denkbeelden. Je zoekt -ten einde raad- een plaats waar je je dromen wél waar kunt maken. De laatste spullen die je hebt, verzamel je bij elkaar, je neemt je zoon onder de arm, en besluit te vertrekken. Voor je in je rubberbootje stapt, zie je op Facebook (ze doen ongetwijfeld aan regionale targeting van hun campagne) een filmpje uit één van die beloofde landen. Daarin zegt een supertevreden Deen, tenslotte één van de gelukkigste mensen op aarde: “Het bier is hier goedkoop, het onderwijs gratis, ja. Leuk man! Maar niet voor jou. Val lekker iemand anders lastig met je traumatiserende verhalen ok doeiii.”
Dit land. Uff.
Het zijn de kleine dingen
Maar ik dwaal af. Wat ik eigenlijk wilde zeggen, in deze post, is dat er ondanks de vele lelijke, halsstarrige en navelstaarderige dingen die in dit land gebeuren, ook hele goede dingen gebeuren. Klein, maar toch.
Ik heb het over statiegeld. Specifiek over hoe men van iets mensonterends (het rondzwervend op zoek naar achtergelaten blikjes en flesjes, soms graaiend in een vuilnisbak) iets menselijks weet te maken.
In Nederland hadden we hetzelfde probleem, of, nouja, voor het een probleem werd is het alweer afgeschaft. Statiegeld, of het streven naar een kleinere afvalberg, leverde teveel gedoe op dus doen we het maar niet. En daar waar het een tijdje wel werkte (Lowlands, bijvoorbeeld), om het terrein netjes schoon te houden, veroorzaakte het teveel agressie onder hebberige jeugd, die halflege glazen weggristen om zo snel mogelijk zoveel mogelijk muntjes te kunnen terugwisselen.
Wanhoop
Ook hier heeft het fenomeen statiegeld soms een lelijk gezicht. Immigranten, illegaal dan wel legaal, soms zelfs Deens, met weinig economisch perspectief hangen rond met grote plastic tassen op hun rug. In parken, op straat, en op het strand. Het seizoen waarin de hele stad picknickend en barbecuend geniet van het leven, is hun hoogseizoen. Ik krimp altijd een beetje ineen als er eentje langskomt om aan mijn blikje te trekken. Meestal help ik ze. Reik blikjes en flesjes aan. En soms raak ik geïrriteerd als ze agressief zijn: ze duwen zich naar voren, gaan alle blikjes -vol en leeg- af, hun gretigheid niet meer in de hand.
Maar nu is een kleine oplossing met grote potentie, vind ik.
De gemeente heeft op een paar proeflokaties een ‘giv din pant videre’ (geef je statiegeld door)-bakje aan de reguliere prullenbakken gemaakt.
En dat ziet er zo uit.
“Het is heel makkelijk gedaan – echt een heel goed idee, ik hoop dat ze het overal gaan invoeren,” zei de jongen nadat hij zijn Faxe Kondiflesje deponeerde.
Nu ook nog empathie tonen als het een beetje moeilijker wordt, dacht ik.