“En, hoe gaat het?”, vroeg hij vriendelijk maar verwachtingsvol. Ik bleef stil. Kon geen woorden vinden voor het knagende gevoel van onbehagen. Dacht: moet ik eerlijk zijn? Een klein beetje eerlijk? Of zal ik gewoon doen alsof, en niks prijsgeven? “Ehm, ja, nou,” kwam ik langzaam op gang, “ik ben wel wat verwonderd over een aantal dingen.”
Ik was op de diplomatieke tour, dacht ik.
Mijn gezicht sprak echter boekdelen.
Wat volgde, was een langgerekte point of no return, waarin ik mezelf steeds verder vastpraatte en optie 3, gewoon doen alsof, steeds verder van me afdreef. Want: ik voelde me het tegenovergestelde van thuis. On-thuis. Mijn dag bestond uit dingen doen die diametraal tegenover mijn karakter stonden. Het ongenoegen over de tegenvallende werkelijkheid begon als zachte motregen, maar kwam er gaandeweg, zonder dat ik er erg in had, stortregenend uit. Na een kwartier was de conclusie: dan moet je misschien maar ontslag nemen.
Ik was een weekend lang in lichte paniek. Was ik ontslagen? Nee. Ze zijn heel tevreden met mijn inzet, dat zei hij zelf. Had ik zelf ontslag genomen? Niet bewust. Maar had ik er dan toch onbewust op aangestuurd? Hoe kon dat nou, met mijn calvinistische ‘werken zul je!’ inborst? Ik was een beetje boos op mezelf, ook. Dom dom dom dom, Caro, waarom verpruts je het nu in je eerste maand al? Je moet het toch op zijn minst een eerlijke kans geven!
Ik was geschrokken (van zo’n snelle conclusie), angstig (om wederom zonder werk te zitten), maar vooral: verbaasd. Hoe kon een gesprek waarin je iets van je ongenoegen prijsgeeft, zo snel ontaarden in een ‘dit is zonde van je tijd, ga toch iets anders doen!’? Ik was gewend, of had verwacht, dat beide partijen in ieder geval zouden probéren nader tot elkaar te komen. Allebei een beetje water bij de wijn, zeg maar, zoals we dat bij ons in de polder doen.
Maar na een paar dagen begon het te dagen. Ze hadden gelijk ook. Dit werk paste helemaal niet bij me. We hadden allebei een inschattingsfout gemaakt tijdens de sollicitatiegesprekken waarin het zo’n geweldige match leek. Wilden het misschien te graag. Ik deed mezelf én hen een groot plezier door nu direct verantwoordelijkheid te nemen en op te stappen. In iets te investeren dat wél bij me past.
Dit semigedwongen ontslag speelde een maand of 10 geleden. Daarna heb ik een fantastisch huwelijksfeest gehad, een half jaar met wisselend succes gefreelanced, de taalcursus afgemaakt en weer een andere baan gevonden die wél bij me past.
Deze situatie heeft me niet alleen het inzicht gegeven dat vertrouwen in de toekomst het áller, állerbeste kompas is (en angst om iets te verliezen wat je al dan niet had, het allerslechtste), maar het gaf me ook een inkijkje in hoe Denen omgaan met het begrip ‘werk’.
Denen polderen ook graag, hoor, begrijp me niet verkeerd.
Maar ze zijn wat minder risicomijdend.
Waar wij Nederlanders krampachtig vasthouden aan wat we hebben, denken Denen veel eerder: als het niet bevalt, moet je iets anders gaan doen. Het leven is te kort om in een hoekje te zitten kniezen. Wat daarbij helpt, is een verzorgingsstaat (erg royaal kun je die niet noemen, maar er is een vangnet). Maar wat daarbij ook helpt, denk ik, is het feit dat hier niet zoiets bestaat als een ‘vast contract’. Het tegenovergestelde van een tijdelijk contract is een contract waarbij je op ieder moment ontslagen kunt worden. Niet dat bedrijven dat te pas en te onpas doen, maar het kán wel. Onder bepaalde voorwaarden: hoe meer dienstjaren, hoe langer de opzegtermijn en ontslagvergoeding, en dat hangt allemaal een beetje af van de CAO die de vakbeweging heeft weten te onderhandelen. Wurgcontracten waarin werkgevers zijn veroordeeld tot hun werknemers, bestaan hier nagenoeg niet (in Zweden trouwens weer wel, tot ongenoegen van Deense bedrijven met een dependance in Zweden).
Deze combinatie van verzorgingsstaat en soepel ontslagrecht heet flexicurity, en de Denen worden er al tientallen om geprezen in arbeidsrecht-deskundigenland.
Nu ben ik geen arbeidsrecht-expert, maar deze flexicurity en de mentaliteit erachter maakte in ieder geval dat ik werd gestimuleerd te zoeken naar iets waar ik wél energie van kreeg. Het maakte ook dat een -niet perse risicozoekende- vriendin, die het roer om wilde gooien, dat gewoon kon doen. Ze nam na 5 jaar bij hetzelfde bedrijf ontslag, leefde een tijdje van een kleine uitkering en wat reserves, ging op reis, en vond na een paar maanden weer iets anders. Het maakte ook dat een vriend die in zijn nieuwe baan alleen rotklusjes moest doen, na 2 maanden kon zeggen: dit werkt niet, ik stap op. Met als gevolg dat de werkgever zijn functie grondig heeft herzien en hem vervolgens iets kon aanbieden dat wél goed paste. Hij had misschien nooit durven (dreigen met) opstappen als hij had moeten vrezen voor zijn bestaan.
Of het bij iedereen past, weet ik niet. En of het voor de totale werkgelegenheid goed is, vind ik lastig te zeggen. Vanaf de jaren negentig resulteerde dit model in hoge productie en economische groei. Denemarken was het Wirtschaftswunder van de EU. Maar ten tijde van de crisis liep de werkloosheid ook hier in rap tempo op. Bovendien hebben Hr & Fru Flexicurity nog nooit van het begrip ondernemerschap gehoord. Dus of het flexmodel toekomstbestendig is, blijft de vraag.
Toch: een wereld waarin we niet krampachtig hoeven vasthouden aan het hébben van werk, vind ik een nastrevenswaardig iets.
Het maakt de manier waarop je naar werk kijkt, gewoon zoveel reláxter. Je kunt je dan richten op het hebben van het júiste werk.
Een paar dagen later zat ik -een figuurlijke tien kilo lichter- bij mijn manager. Met een lichte trilling in mijn stem zei ik “Ik denk dat je gelijk hebt. Bedankt dat je zo direct was.” “Prima”, zei hij. “Teken hier maar,” en ging weer aan het werk.
Hij had de vacaturetekst al doorgestuurd naar mijn potentiële opvolger.