De zon scheen uitbundig. De meisjes hadden open schoenen aan. De jongens deelden elkaar biertjes uit op straat. De hipsters bouwden een muziekinstallatie op Dronning Louises bro (‘mijn’ fietsbrug). De testosteronpubers namen een duik in het zeezwembad.
Het was rokjesdag op z’n Deens, zou je kunnen zeggen. Daardoor was ik dus mijn muts een beetje vergeten, zondag.
Dat met die muts, dat was dus een kleine vergissing. Niet alleen fysiologisch (‘brrr koud!’) gezien, maar ook psychologisch (‘grrr, wat dom van mij!’) gezien. Ik zal uitleggen waarom.
Eerst de fysiologie.
Kopenhagen ligt 792 kilometer rijden van Amsterdam. Naar het noordoosten. Daar doe je volgens Google Maps op zondagochtend ongeveer 8 uur en 22 minuten over. Nu is het niet zo moeilijk te bedenken dat het ten noorden van Amsterdam nu eenmaal steeds een beetje kouder wordt. 12 graden, afgelopen zondag, om precies te zijn. Dus waar het in Amsterdam een aangename 18 graden was, was het hier een iets minder aangename 6 graden. Het verschil is niet altijd zó groot (soms is het slechts een paar graden), maar toch noemenswaardig.
Dat komt: de stad ligt ongeveer in de zee. Overal is water. Dus er blaast hier altijd koude en opdringerig natte zeelucht tegen je voorhoofd. En dat is nooit leuk.
Vandaar de fysiologische noodzaak tot een muts.
Dan de psychologie.
Kopenhagen is niet alleen geografisch, maar ook psychologisch een noordelijke stad. Dat betekent dat men erg enthousiast meeleeft met de seizoenen. In de zomer gaat men los, in de winter in slaapstand. De tussenseizoenen zijn voorbereidingsoefeningen voor die komende transitie. Ik zal nooit vergeten hoe symbolisch de weggegooide handschoenen en mutsen op straat lagen te vereenzamen, de dag na het lentefeest in Uppsala. Maargoed, dat is een ander verhaal (het verhaal van Valborg in Zweden, namelijk).
Terug naar de Deense winter. Wat men hier doet, is zich overgeven aan de winter. Met alles dat daarbij hoort, zoals de acceptatie van een platgeslagen kapsel onder je muts en het opvolgen van het blijf-binnen-gebod. Dat laatste is overigens minder saai dan het lijkt, want hier wordt ‘binnenblijven’ gelezen als “steek kaarsjes aan, lees een boek, drink gløgg, bak een taart, nodig vrienden uit en speel bordspelletjes” (‘hygge’, kortom).
Anders dan in Nederland dus, waar men nogal eens probeert te doen of de winter er niet is, door bijvoorbeeld een all-seasons-jas te dragen, of pertinent de muts thuis te laten. Hier is de winter gewoon winter, en daar heb je respect voor, ongeacht de temperatuur. Dat respect uit zich in je kleding. Mutsen, handschoenen, sjaals. Vanaf oktober. Dat kan dus betekenen dat het min 10 is en je je met de fiets een weg door de sneeuw probeert te banen, getooid met muts, handschoenen en sjaal. Maar het kan -in zuidscandinavisch Denemarken althans- ook gebeuren dat je bij plus 10 graden op de fiets stapt, eveneens getooid met (volgens Nederlandse standaarden overbodige) muts, handschoenen en sjaal. Het is nu eenmaal winter.
Vandaar dus de psychologische noodzaak tot een muts.
Enfin, nu de problematische situatie waar ik me in bevond, zondag.
Ik dacht, heel Nederlands: het is een soort van rokjesdag, dus ik kan die muts wel thuislaten! Pluk de dag, prijs het moment, leve het leven. Dat idee.
Wat ik had móeten denken, was: het is een mooie lentedag, maar het is ook 9 maart en dat is nog lang geen 9 mei, dus mijn standaarduitrusting gaat (en plukt, prijst en leeft) gewoon mee.
‘En de schoenenmeisjes, biertjesjongens, hipsters en testosteronpubers dan?’, hoor ik je denken. Die lieten me zien hoe het wél moest. Ze dansten uitbundig in de zon, maar hadden in een geheim vakje in hun tas een sjaal, handschoenen en muts verstopt. Om de terugreis naar huis mee te doorstaan.