Het was eind september. We gingen naar een café. De jongste (2), die sinds vorig jaar kerst begrijpelijkerwijs een fascinatie voor ‘nisser’ heeft, loopt sinds het langemouwenweer is wederom rond in zijn nisse-pyjama van vorig jaar. En toen dacht ik: komt dit ooit nog goed? Word ik ooit weer normaal?

Onze landing is heel zacht geweest. Een fijn huis, veel open armen, een goede school, leuke opvang, een fijn dorp met hartelijke mensen. Wel is er 1 ding waar we ons de eerste weken en ook maanden met grote regelmaat over achter het oor krabden, omdat we dachten ‘hoe dan?’

Ik woonde hier een week of 4. Fietste het dorp rond op weg naar school, opvang, supermarkt, en ineens viel me het handje op. Ik had het 8 jaar niet gezien.

Soms, als ik heimwee heb naar ons kleinavontuurlijke Deense leven, dan ga ik mijn aantekeningen bijlangs. Over waarom het land me soms mateloos irriteerde. En dat helpt dan, even.

Met mijn hart onder mijn ziel liep ik rond in mijn laatste dagen als inwoner van dit land. Het was goed, het wordt goed. Maar verdrietig ben ik wel. En wel hierom (onder andere).

Het Nederlands is vergeven van de verkleinwoorden. We kunnen ‘een klein cakeje’ zeggen zonder blikken of blozen. In het Deens is er iets soortgelijks. Of toch niet. Of, nouja, een beetje hetzelfde.